De leden van de VLCA hanteren voorlopig grind of steenslag als grondstoffenequivalent voor betongranulaat. Dit is de conclusie van de VLCA naar aanleiding van een recente discussie over het de juiste grondstoffenequivalent voor betongranulaat in Module D. Een door het Betonhuis ingebracht voorstel met onderbouwing om bij toepassing als wegfundering zandcement als de grondstoffenequivalent te hanteren is door de VLCA-vergadering van 8 december 2020 beschouwd en als onvoldoende zeker beoordeeld. De VLCA-vergadering heeft aangegeven terughoudend te willen zijn in deze en heeft de voorkeur uitgesproken dit onderwerp te behandelen in het kader van het opstellen van een Product Category Rule (PCR) voor beton, hetgeen voorzien is in 2021 uit te voeren onder regie van TNO in het InnovatieProgramma Circulair Beton. Tot de PCR gereed is zullen de bij de VLCA aangesloten LCA-deskundigen grind of steenslag als grondstofequivalent voor betongranulaat blijven hanteren, zodat er geen ongewenste verschillen in de markt zullen ontstaan. Betonhuis heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit met het argument dat hun voorstel voor het grondstoffenequivalent zandcement goed onderbouwd is.
Auteursarchief:
Opinieartikel: Levenscyclusanalyse: pasklaar meetinstrument voor circulaire doelen
Toevoeging aan Bepalingsmethode omtrent representativiteit bij branches
De VLCA heeft gesproken over de vraag of één bedrijf beschouwd zou kunnen worden als representatief voor de gehele branche. Het resultaat van de discussie is dat we voorstellen om de volgende alinea toe te voegen aan paragraaf 2.6.3.6 van de Bepalingsmethode:
“Wanneer binnen een branche gedetailleerde afspraken bestaan over productspecificaties en productiemethodes, kan in principe de representatieve doorsnede worden beperkt tot enkele of zelfs één productielocatie. Deze vereenvoudiging dient te worden onderbouwd met normen of andere documenten die aantonen dat producten en productiemethoden nauwelijks zullen verschillen per productielocatie. Met een gevoeligheidsanalyse dient te worden aangetoond dat de in de norm toegestane variatie niet leidt tot een significante afwijking van het milieuprofiel.”
De totale tekst is in dit document weergegeven.
Vermeden energieproductie bij verbranding in LCA
In een levenscyclusanalyse (LCA) wordt naar de milieubelasting van zowel de grondstoffenwinning, de productie, de gebruiksfase en de afvalfase gekeken. Er zijn verschillende methodes om een levenscyclusanalyse uit te voeren. In Nederland zijn de Bepalingsmethode en Nationale Milieudatabase van Stichting Bouwkwaliteit (SBK) voor bouwproducten gangbaar. Als in dat kader producten worden verbrand met energieterugwinning dan wordt gerekend met ‘vermeden energieopwekking’. Deze vermeden energieopwekking, is gebaseerd op de huidige energieproductiemix die grotendeels is gebaseerd op fossiele brandstoffen. Daarbinnen is steenkool de belangrijkste bron van energie. Bij de berekening van de vermeden energieproductie door verbranding van biobased producten (biomassa) aan het einde van hun levensduur worden relatief hoge vermeden milieulasten toegekend, onafhankelijk van de levensduur van deze producten.
Een meer realistische benadering bij einde-levensduur
Als we kijken naar een fictief product dat bijvoorbeeld na 25 jaar gebruik bij einde-levensduur wordt verbrand, dan is het zeer waarschijnlijk dat de energieproductiemix is veranderd in die 25 jaar. In de huidige Nederlandse energiemix is ongeveer 5% hernieuwbaar, terwijl beleidsdoelen streven naar 14% hernieuwbare energie in 2020 . Dit zou betekenen dat onjuiste vermeden milieuimpact wordt toegekend, omdat de levensduur van het product niet in aanmerking wordt genomen.
Dan rijst de vraag wat te gebruiken als toekomstscenario voor verschillende levensduren:
- Men kan een scenario nemen gebaseerd op beleidsdoelstellingen, en gebruik maken van de verwachte cijfers om de toekomstige energiemix te bepalen.
- Een andere oplossing kan zijn om de huidige ontwikkelingen van duurzame energie lineair te extrapoleren, als men het erover eens is dat beleidsdoelen waarschijnlijk niet worden gehaald.
- Een andere oplossing kan zelfs een geheel ander scenario zijn, waarin olie en kolen zo goedkoop zijn geworden dat de business case voor duurzame energie niet kan worden gemaakt, waarbij we het stopzetten van investeren in duurzame energie als (worst case) uitgangspunt nemen.
Alle opties vereisen een deskundig oordeel om te bepalen wat in de toekomst het meest realistisch zal zijn en welk scenario moet worden toegepast in welke LCA.
Aan de andere kant is het de vraag of verbranden van biomassa wel leidt tot het uitsparen van de gemiddelde energie-mix, omdat biomassa naar verwachting wordt gebruikt in verbrandingsovens. Daarmee wordt juist het gebruik van steenkool en andere fossiele brandstoffen vermeden.
Conclusie
De VLCA vindt dat wanneer de huidige Bepalingsmethode (Versie 2.0, Definitief, November 2014) wordt gevolgd, de vermeden energieproductie niet goed wordt berekend. Er wordt immers geen rekening gehouden met de werkelijke besparing en de veranderde toekomstige energiemix bij afdanking aan het einde van de levensduur van een product.
Wij zijn van mening dat een meer robuuste methode door de LCA gemeenschap moet worden vastgesteld. Deze nieuwe methode zou ook moeten kijken naar de praktijk buiten Nederland. Dit vraagt om een integrale en internationale aanpak.
Dit zal worden opgepakt bij het aanpassen van de EN 15804 aan de PEF methode. Tot die tijd stelt de VLCA voor om in de SBK methode de manier waarop verbranding moet worden berekend aan te passen.
Wijziging in SBK bepalingsmethode en database
In een nog te publiceren wijzigingsblad bij de SBK bepalingsmethode is het voorstel van de VLCA doorgevoerd. Bij de berekening van de verbranding van materialen moet men niet de huidige energiemix als uitgangspunt nemen, maar een toekomstscenario van de energiemix. Het nieuwe toekomstscenario benadert de werkelijk uitgespaarde energiemix naar verwachting beter dan de vorige manier van berekenen. Het toekomstscenario moet alleen worden toegepast voor afval na module A5. Van A1 t/m A5 wordt de huidige energiemix nog gehanteerd.
In de NMD processendatabase ten behoeve van NMD 2.0 is deze wijziging al doorgevoerd.
Het gekozen scenario is gebaseerd op de gegevens van Monitweb, de openbare versie van het door ECN Beleidsstudies ontwikkelde MONIT-systeem, waarin ook toekomstscenario’s worden gepresenteerd. Monitweb hanteert twee toekomstscenario’s: vastgesteld beleid en voorgenomen beleid. De uitgangspunten voor de nieuwe versie van de SBK methode zijn:
- Gebaseerd op vastgesteld beleid
- Referentiejaar 2030
Indicator energie niet geschikt voor berekeningen bij energie neutraal bouwen
De Nationale Milieudatabase maakt het mogelijk om de milieuimpact van een gebouw of een GWW constructie te bepalen. De onderliggende methodiek is gebaseerd op Europese normen, zoals de EN 15804 (Duurzaamheid van bouwwerken – Milieuverklaringen van producten – Basisregels voor de productgroep bouwproducten) de EN 16485 (hout PCR: Product category rules) en wordt omschreven in de SBK bepalingsmethode (versie 2014).
De milieu-impact van een gebouw wordt bepaald op basis van 11 impact categorieën. Echter ter informatie worden ook de zogenaamde indicatoren gegeven waarin hoeveelheden energie, water en afval zijn opgenomen. In de praktijk blijkt dat in het kader van energie-neutraal bouwen met de indicator energie gerekend wordt. Hiervoor is de indicator energie niet bedoeld en geeft in het kader van energie neutraal bouwen verkeerde uitkomsten.
De achtergrond voor het declareren van de indicator energie is dat LCA deskundigen graag een indruk willen hebben hoeveel energiedragers er in één systeem zitten en hoeveel energie verbruikt wordt. Beide grootheden worden echter opgeteld en dubbelen met de impactfactoren met name met uitputting abiotische brandstoffen en CO2 emissie. Wanneer de indicator energie in berekeningen in het kader van energie-neutraal-bouwen wordt gebruikt dan krijgt het systeem ten onrechte een te hoge energiebelasting. Namelijk de potentieel aanwezige energie in een materiaal wordt meegeteld. De indicator energie mag dan ook niet worden gebruikt in energieberekeningen van gebouwen.
VLCA
Brief van VLCA aan ministeries over Nationale Milieudatabase
De vereniging voor LCA in de bouw (VLCA) staat achter het beheer van de Nederlandse bepalingsmethode en de Nationale Milieudatabase door SBK en pleit voor een plan van aanpak om het systeem af te maken.
Zie de brief aan de Directie Woningbouw en Directie Duurzaamheid.
Bepalingsmethode onafhankelijk van SimaPro als LCA-pakket
Door SBK is een wijziging doorgevoerd via een wijzigingsblad over de onafhankelijkheid van de Bepalingsmethode van SimaPro:
In de Bepalingsmethode wordt op meerdere plaatsen, al dan niet expliciet, verwezen naar SimaPro als LCA-tool. Historisch verklaarbaar doordat in Nederland vrijwel uitsluitend SimaPro werd gebruikt als LCA-tool. Er zijn echter verschillende andere LCA-tools beschikbaar zoals GaBi, Umberto en EcoChain. Vooruitlopend op het in lijn brengen van de Bepalingsmethode met NEN 15804 moet daar waar in de Bepalingsmethode SimaPro staat dit gelezen worden als LCA-applicatie en de volgende eisen die inherent zijn aan SimaPro, komen te vervallen:
- “Er wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor de impact hiervan” (voorgaande zin blijft van toepassing: ”Wanneer Ecoinvent data worden gebruikt, dan inclusief infrastructuur en kapitaalgoederen.”)
- voor verificatie van het LCA-rapport is ” het opnemen van de (niet) gekarakteriseerde ingrepen voor achtergrondprocessen” niet verplicht, wanneer deze afkomstig zijn uit basisprofielen die via SBK zijn verkregen of uit EPDs die volgens de Bepalingsmethode zijn opgesteld.
Basisprocessendatabase voor LCA-buro’s
Voor het uitvoeren van LCA’s door LCA-buro’s heeft SBK een SimaPro database ter beschikking met veel standaard materialen uit de Nationale Milieudatabase. Voor het opstellen van nieuwe LCA-profielen voor de Nationale Milieudatabase zou gebruikt gemaakt moeten worden van deze Basisprocessendatabase. Dit bevordert de consistentie van de gehele database.
De procedure voor het verkrijgen van de database is te vinden op de website van de Nationale Milieudatabase.
Aanpassing Retourtransport Bepalingsmethode
Door SBK de volgende wijziging over retourtransporten in de Bepalingsmethode doorgevoerd via een wijzigingsblad.
Nieuwe tekst:
Omgaan met retourtransporten
Zoals vermeld in bijlage A NEN 8006:2004 dienen retourtransportprocessen te worden meegenomen in de berekening, tenzij kan worden aangetoond dat het retourtransport beladen is. Het meenemen van de retourtransporten wordt bereikt als gerekend wordt met de enkele reis en met de gemiddelde beladingsgraad zoals Ecoinvent deze toepast. Deze beladinggraden zijn reeds verwerkt in de Ecoinvent processen over transport. Deze is voor het proces ‘Transport, lorry >16t, fleet average/RER U’ 50%, dit komt effectief overeen met vol heen en leeg terug.Mocht het zo zijn dat de retourritten aantoonbaar met volle belading plaatsvinden dan kan gerekend worden met de halve enkele reis afstand, maar het resultaat moet 25% verhoogd worden aangezien een vol beladen truck ongeveer 25% meer brandstof verbruikt dan een truck. Het komt erop neer dat de afstand waarmee gerekend wordt als de retourritten aantoonbaar een volle belading hebben 62,5% (0,5*1,25) is van de enkele reis afstand. De beladingsgraad is voor het proces ‘Transport, lorry >16t, fleet average/RER U’ 50%, dit komt effectief overeen met vol heen en leeg terug.